20230607 Over het leven na de dood

De toestand van de overledenen: een Zieleslaap?
M.V. 24-4-2012. Update 27-9-2019 (verbeteringen onder “het dodenrijk…”: aangepast aan de Hebreeuwse grondtekst van de Statenbijbel). Update 24-6-2021 (Opmerking).
Tenzij anders aangegeven komen alle Schriftaanhalingen uit de Statenvertaling (1977 of HSV)
Er zijn christenen die denken dat de overledenen in een zgn. “zieleslaap” verkeren. Zij halen dan
Schriftplaatsen aan zoals deze:
Lazarus:
Johannes 11:11, 12: “Dit sprak Hij, en daarna zei Hij tegen hen: Lazarus, onze vriend,
slaapt (koimao), maar Ik ga om hem uit de slaap op te wekken (exupnizo: wekken uit de
slaap). Zijn discipelen dan zeiden: Heere, als hij slaapt (koimao), zal hij gezond worden”.
Het dochtertje van Jaïrus:
Mattheüs 9:23: “zei Hij tegen hen: Vertrek, want het meisje is niet gestorven, maar het
slaapt (katheudo: slapen). En zij lachten Hem uit”. (zo ook in Markus 5:39, Lukas 8:52).
Ook wordt al eens opgeworpen dat het Griekse woord koimao zowel “slapen” als “ontslapen” betekent en dat wanneer sprake is van koimao dan ook aan “slapen” moet gedacht worden. Vandaar de gedachte aan een zieleslaap voor de overledenen.
Maar koimao heeft in het Nieuwe Testament slechts 5 maal de betekenis van “slapen”1, tegen 9
maal de betekenis van “ontslapen”2. De context moet het duidelijk maken. En voor “slapen” is er
doorgaans een ander woord in gebruik: katheudo. Dit komt 22 maal voor3.
Dat de Heer Jezus over bepaalde doden, die Hij zou opwekken, sprak alsof ze sliepen, vormt geen
aanwijzing dat de doden werkelijk slapen. Jezus zou Lazarus en het meisje opwekken. De uitdrukking “slapen” in de betekenis van “dood zijn” wordt door de Heer alleen gebruikt bij mensen die weer zullen opstaan. In het verhaal van Lazarus begrepen de discipelen echter niet wat de Heer bedoelde. Zij dachten aan de natuurlijke slaap. Toen zei de Heer uiteindelijk ronduit: “Lazarus is gestorven” (Johannes 11:14). De “slapende” Lazarus kan als een beeld van Israël gezien worden:
geestelijk slapen zij, zij zijn ver van hun Heer en God. Het is wachten op hun wederopstanding die
er op Gods tijd zal komen (Romeinen 11).
Lukas 16 weerlegt de zieleslaap
De leer van de zieleslaap wordt door de Heer Jezus met de grond gelijk gemaakt in Lukas16:19-33.
In dat verhaal van de arme Lazarus en de rijke man wordt duidelijk dat enerzijds de doden blijven
voortbestaan, maar ook dat zij bewust leven, en dus niet in een slaaptoestand verkeren.

Sommigen zullen nu zeggen: “Lukas 16 is maar een gelijkenis, een zinnebeeldige voorstelling, een
metafoor”. Inderdaad, dat is het volgens mij ook (gezien Mattheüs 13:34, 35). Maar wat is een gelijkenis? Een gelijkenis is een illustratie van een bepaalde WAARHEID! Welke waarheid zou de Heer Jezus hier proberen te illustreren als er helemaal geen bewuste plaats van bestraffing of zegen zou bestaan?! Is Lukas 16 dan een gelijkenis voor iets wat niet bestaat?! Hoe kunnen mensen toch zo onredelijk zijn!
De Heer leert in de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus het volgende:
1. Zowel de arme als de rijke leven verder na de dood.
2. Zij verblijven in aparte plaatsen.
3. Deze twee plaatsen zijn ONoverbrugbaar.
4. De plaats waar Lazarus is, is die van de goede doden.
5. De plaats van de rijke is deze van de goddelozen.
6. De goddelozen zitten in een verschrikkelijke plaats afgezonderd.
7. Niets of niemand kan verandering brengen in het lot van de goddelozen.
De gelijkenis gaat over de bestemming van overledenen. Na de fysieke dood is het zaligheid óf verderf.
Ook is er nog een bewijs te vinden in Openbaring 6:9-11. Daar hebben de zielen van de martelaren
in de verdrukking duidelijk een bewustzijn. Het gaat hier niet om gelovigen van de kerkbedeling
maar evengoed mensen die gestorven zijn en die wachten op hun opstanding. Ook voor ons is dit
een bewijs dat de doden een bewustzijn hebben, ook al wachten hun zielen nog op de opstanding
van hun lichamen.
Het “dodenrijk” in het Oude Testament en zijn zielen
Zie hierbij “De verwarring tussen Dodenrijk en Hel”:
www.verhoevenmarc.be/PDF/Verwarring.pdf
Sommigen halen Schriftplaatsen aan uit het Oude Testament om de zieleslaap te verdedigen. Maar dat is niet verstandig: de onthulling van waarheid gaat in de Bijbel volgens het principe “eerst de halm, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar” (Markus 4:28). Wij moeten niet stilstaan bij de schaduwen van het Oude Testament om het licht van het Nieuwe Testament te negeren!
Men haalt dan oudtestamentische teksten aan die laten blijken dat er geen kennis of overleg is in het
graf of het dodenrijk van het Oude Testament.
Prediker 9:10 Alles, wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want er is geen
werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf [sjeool], daar gij heengaat.
Lukas 16 weerlegt de zieleslaap
De gelijkenis gaat over de bestemming van overledenen. Na de dood: zaligheid óf verderf.
1. Zowel de arme als de rijke leven verder na de dood.
2. Zij verblijven in aparte plaatsen.
3. Deze twee plaatsen zijn ONoverbrugbaar.
4. De plaats waar Lazarus is, is die van de goede doden.
5. De plaats van de rijke is deze van de goddelozen.
6. De goddelozen zitten in een verschrikkelijke plaats afgezonderd.
7. Niets of niemand kan verandering brengen in het lot van de goddelozen.

HADES
(het dodenrijk)
Plaats voor de geredden
Schoot van Abraham
(Lukas 16:22)
Paradijs
(Lukas 23:43)
LAZARUS en ABRAHAM
GROTE
KLOOF
GEVESTIGD
(Lukas 16:26)
Plaats voor de verlorenen
Plaats van vuurvlam
(Lukas 16:24)
Plaats van pijniging
(Lukas 16:28)
RIJKE MAN


Het Hebreeuwse woord dat duidt op “graf” is meestal “qeber” – zie bv. Genesis 50:5; Job 3:22; Nahum
1:14. Het Hebreeuwse woord dat duidt op “onderwereld” of “dodenrijk” is meestal “sjeool” (dit woord
is het equivalent van het Griekse “Hades”). Zie bv. Numeri 16:30; Job 17:16; Psalm 6:5; Jesaja 14:9.
Maar “sjeool” kan ook vertaald worden met “graf”, zoals in Prediker 9:10 (SV/HSV/KJV). Volgens de Strong’s Concordantie (over KJV) betekent “sjeool” (code 7585) ook graf. (En er zijn nog andere Hebreeuwse woorden die in onze Statenbijbel met “graf” worden vertaald).
Nu, dat er in het graf geen kennis is, dat was wel duidelijk voor de Israëliet. Hij wist dat het lichaam er verteerde, maar wat er verder na de dood eigenlijk gebeurde, kon hij alleen door openbaring weten. Pas na verloop van tijd werd die gegeven.
Uit Psalm 88:11-12 blijkt nog dat de psalmist niet veel inzicht bezat over de opstanding. Hier wordt het Hebreeuwse woord “choshek” (duisternis) gebruikt om het “graf” te bedoelen.
Abraham heeft Christus’ dag gezien en is verblijd geweest (Johannes 8:56). David voorzag de opstanding van Christus (Handelingen 2:29-31). Maar het staat echter vast dat de tijd voor de openbaring van “leven na de dood” toen nog niet gekomen was.
Het was “Jezus Christus. Hij heeft de dood tenietgedaan en het leven en de onvergankelijkheid4 aan het licht gebracht door het Evangelie” – 2 Timotheüs 1:10.
De Heer Jezus bracht “aan het licht” – Hij stelde iets duidelijk wat in het O.T. nog een
schaduw was. Het is dus fout te blijven stilstaan bij de vraagtekens van het O.T. en de
uitroeptekens van het N.T. te negeren! Deze kapitale fout begaan velen!5
Dit betekent dat er altijd leven en onsterfelijkheid heeft bestaan, maar wat er precies na de dood kwam, was in het O.T. nog niet geopenbaard. De onthulling van waarheid gaat in de Bijbel volgens het principe van Markus 4:28, zoals reeds aangehaald.
In Lukas 16:19-31 bracht de Heer Jezus meer licht op het dodenrijk. Ook leerde Hij over de opstanding van de doden en het beërven van het hemelse Koninkrijk. Dit zou mogelijk worden door volledige rechtvaardiging, krachtens Jezus’ bloed. Zo bracht de Heer gunstig licht op de uiteindelijke bestemming en de toestand van de goede doden (de “krachtelozen” – Hebr. “rapha” – in de sjeool), maar voor de goddeloze doden bestemde Hij de Gehenna, de poel van vuur en zwavel.
In overeenstemming met hun beperkte kennis, spraken de oudtestamentische schrijvers dan ook over het graf als de plaats waar de activiteiten van dit leven ophielden. Als mensen God willen dienen en grootmaken, dan moeten zij dat nu, in dit leven doen. In afwachting van de eerste opstanding houden de activiteiten van de overleden gelovigen op, zoals ook Openbaring zegt: “zij rusten van hun moeiten, en hun werken volgen hen” (Openbaring 14:13). Rusten is echter niet slapen. Ophouden met werken en ophouden van bewustzijn zijn twee verschillende dingen. In vele Schriftplaatsen zien we de doden als “schimmen” aangeduid. Hier staat het grondwoord “rapha”, wat men best met “schimmen” vertaalt.
Hierna de Schriftplaatsen volgens de HSV:
Job 26:5: “De gestorvenen [rapha: schimmen, krachtelozen] zullen opnieuw geboren worden
van onder de wateren, en de bewoners daarvan”.
Spreuken 9:18: “Maar men weet niet dat daar gestorvenen [rapha: schimmen, krachtelozen] liggen, haar genodigden liggen in de diepten van het graf”.
Jesaja 14:9: “Het rijk van de dood beneden raakte om u in beroering, om u tegemoet te gaan,
wanneer u zou komen. Het schudt ter wille van u de gestorvenen [rapha: schimmen, krachtelozen] wakker, al de leiders van de aarde. Het laat van hun tronen opstaan al de koningen van de
volken”.
Jesaja 26:14: “Doden zullen niet herleven; gestorvenen [rapha: schimmen, krachtelozen] zullen
niet opstaan. Daarom hebt U hen gestraft, hen weggevaagd, elke gedachtenis aan hen doen vergaan”.
Jesaja 26:19: “Uw doden zullen leven – ook mijn dood lichaam – zij zullen opstaan. Ontwaak
en juich, u die woont in het stof, want Uw dauw zal zijn als dauw op jong, fris groen en de aarde
zal de gestorvenen [rapha: schimmen, krachtelozen] baren”.
In het O.T. zijn het de schimmen van de gestorvenen die neerdalen in het dodenrijk. Bij deze schimmen heeft men niet aan ziel of geest gedacht, maar men noemt ze “rapha” – krachtelozen, die in hetdodenrijk huizen. In een tekst zoals Jesaja 14:9 is reeds leven uitgedrukt. Het is er allerminst dood en stil! Zie ook Ezechiël 31:16 en 32:21.
Bovendien spreekt het O.T. over de “diepten” of “lage plaatsen” [Hebreeën ameq] van Sjeool (Spreuken 9:18). Die uitspraken hebben alleen maar zin indien dit meer is dan louter het graf.
In Spreuken 7:27 is er sprake van “de binnenkamers [Hebreeën cheder] van de dood”. Voor de gelovige in het O.T. was het graf de “poort” van de Sjeool, de ingang van het dodenrijk. Van een scheiding in dat dodenrijk, met betrekking tot goddelozen en rechtvaardigen (Lukas 16) is er nog geen sprake: allen gaan ze naar Sjeool. Pas in het N.T. zou er meer geopenbaard worden over het dodenrijk.
Opmerking van een lezer over Lukas 16:
“Je zegt dat Lukas 16:19-31 (rijke man en arme lazarus) een gelijkenis is. Volgens mijn bescheiden
mening gaat dit tekstgedeelte niet over een gelijkenis maar over een waar gebeurd verhaal”.
Antwoord:
Het moet wel een gelijkenis zijn, en wel om volgende redenen:
– Toen Jezus dit verhaal vertelde was de Opstanding nog niet gekomen, maar toch worden bedelaar
Lazarus en de rijke man in hun lichamelijkheid gezien. Mensen die sterven krijgen echter geen lichaam in het dodenrijk. Ze zijn louter zielen, geesten, tot op de Opstandingsdag in de toekomst. Zie in Openbaring 6:9-10 de martelaren uit het begin van de verdrukkingstijd: zij worden “zielen” genoemd, uiteraard omdat zij nog geen opstandingslichaam hebben. De opstanding voor deze zielen
gebeurt pas in Openbaring 20:4 (begin van het vrederijk).
– Het vuur kan geen letterlijk vuur zijn, want zielen of geesten worden door vuur niet aangetast. Het
gaat om het beeld van de straf : er word pijn geleden in een aparte echt bestaande strafplaats.
– De “top van een vinger” in water gedoopt betekent symbolisch enige verlichting van de straf. Letterlijk kan dat niet zijn want water verdampt onmiddellijk in een vurige plaats. Bovendien kunnen zielen/geesten geen water drinken. Het heeft daar geen zin.
– Het pijnlijke gedeelte van de Hades (het dodenrijk) kunnen wij vandaag nog niet begrijpen. Het is
een geestelijke omstandigheid in een plaats die we niet kennen. Vandaar dat de Heer Jezus vermenselijkte beelden aanvoert om ons te schetsen dat die plaats een werkelijkheid is waarin echte pijn en verdriet worden ervaren. Soortgelijke beeldspraak gebruikt de Heer ook met betrekking tot de Hel
(Gehenna) – één voorbeeld: “Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt” (Markus
8:48): Een letterlijke worm en letterlijk vuur gaan niet samen. Zie hier verder:
www.verhoevenmarc.be/PDF/hel-nietZS.pdf
Zie verder volgende rubriek:
“Eeuwige Straf vs. Alverzoening/Universalisme”www.verhoevenmarc.be/alverzoening.


1 Mt 28:13; Lk 22:45; Jh 11:11; Jh 11:12; Hd 12:6.
2 Mt 27:52; Hd 7:60; Hd 13:36; 1Ko 7:39; 1Ko 11:30; 1Ko 15:6; 1Ko 15:18; 1Ko 15:20; 1Ko 15:51; 1Th 4:13; 1Th
4:14; 1Th 4:15; 2Pt 3:4.
3 Mt 8:24; Mt 9:24; Mt 13:25; Mt 25:5; Mt 26:40; Mt 26:43; Mt 26:45; Mk 4:27; Mk 4:38; Mk 5:39; Mk 13:36; Mk
14:37(2x); Mk 14:40; Mk 14:41; Lk 8:52; Lk 22:46; Ef 5:14; 1Th 5:6; 1Th 5:7(2x); 1Th 5:10.
4 Grieks aftharsian: onvergankelijkheid, onsterfelijkheid.
5 Een ander voorbeeld is het licht op de Gemeente. In het Oude Testament was de Gemeente een verborgenheid: Rm
16:25; Ef 3:3-6; Ko 1:24-27. Het is daarom erg onverstandig om voor zaken die de Gemeente aanbelangen de volle
klaarheid uit het Oude Testament te willen halen.

Bron mverhoeven